donderdag 18 juni 2009

Vannacht kon ik de slaap niet vatten. Mijn ipod biedt dan meestal de uitkomst, maar ditmaal konden Stephen Fry en Jonathan Ross me niet naar dromenland kletsen. Na een uurtje in bed grinniken om heerlijke Engelse humor (altijd nog beter dan een uur naar de glow-in-the-dark sterrenhemel op mijn plafond staren en me afvragen Wie deze ooit boven mijn hoofd geplakt heeft) besloot ik nog een stukje te gaan lezen.
Ik greep naast mijn bed naar Gerrit Komrij De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Hij ligt er altijd. Hij is eigenlijk van mijn ouders maar heeft mijn nachtkastje niet meer verlaten sinds ik in de vijfde klas voor het vak Nederlands een aantal gedichten moest bestuderen. De bundel uit 1980 is met me meeverhuisd naar Utrecht en toen ik laatst in mijn ouderlijk huis een herziene druk van dezelfde bundel in de boekenkast vond besloot ik dat hij nog lang naast mijn bed mocht blijven liggen. 
Vannacht sloeg ik Komrij dus weer eens open, ik doe dit meestal willekeurig, en vond een pareltje:

NIET TE BESCHRIJVEN
Niet te beschrijven
wat een geur doet in je neus
en in het weke van je hersenen,
een bloem
strandlucht.

Laatst liep ik op de weg
toen langs mij streek een vleug van vroeger,
van potten inkt en rekenen,
wat ik in der eeuwigheid zou zijn vergeten,
ik liep ertegenop.

Men zegt dat van bepaalde vlindersoorten
het reukvermogen
zich uitstrekt over kilometers,
maar of het nu de natuur is
of een oude school,
of een meisje dat in je armen staat
en geurt als zeven jaar geleden
of, als het heeft geregend,
de hartverscheurende kracht van een naaldwoud
- je noemt het,
maar beschrijven kun je het niet. 

Gerrit Krol *1934